Tegen het einde van de veertiendaagse bracht Bernadette moedig de volgende boodschap aan pastoor Peyramale : « Ga zeggen aan de priesters dat men een kapel zou bouwen en dat men hier in processie naar toe komt ».
Ze werd vergast op een van de alom bekende en ongeremde woede-uitbarstingen van de pastoor die alles bij elkaar genomen een milddadige man was maar ook heetbloedig.
In het diepste van zichzelf was hij wat verscheurd : die verschijningen trokken hem wel aan want de weldaden ervan deden zich gevoelen in de biechtstoel door een toevloed van bekeerlingen ; maar tegelijkertijd was hij ongerust want de pers en de burgerlijke samenleving spotten met die volksgekte rondom « iemand die hallucineerde ».
Zij had amper het woord « processie » uitgesproken of ze kreeg een stortvloed van woorden over zich. Ze had moeten vertrekken zonder haar mond nog verder te hebben kunnen openen. En toch zou ze diezelfde dag nog eens terugkomen.
De pastoor van Lourdes wil slecht één ding weten: de naam van de Dame. Daarenboven eiste hij een bewijs: hij wil rozenstruik van de Grot in volle wintertijd zien bloeien.
(René Laurentin en Dom Bernard Billet, « Lourdes »)
“ Het verzoek om een kapel te bouwen maakt dus de weg open naar de viering van de sacramenten van de Kerk die allemaal het vieren zijn van het Nieuwe en altijddurende Verbond dat bezegeld werd op het kruis in het bloed van Christus Jezus, de Redder van de wereld. Door dit verzoek om een heiligdom te bouwen krijgt de schat van de Grot, de bron, zijn volle ontplooiing in de verkondiging van het Woord in hetgeen het hart is van het leven van het heiligdom” (Jaarthemaboekje blz. 17).
Het jaarthemaboekje downloaden
Ter overweging
Paus Pius XII schrijft in zijn encycliek ‘De bedevaart van Lourdes’ van 2 juli 1957 :
“Wilt u mij het genoegen doen om hier naar toe te komen…”, zegde de heilige Maagd tot Bernadette. Deze discrete uitnodiging, die tot niets verplicht, die zich richt tot het hart en met delicaatheid oproept tot een vrij en ruimhartig antwoord, richt de Moeder Gods ook aan al haar kinderen in Frankrijk en in de ganse wereld. Zonder hen tot iets te verplichten dringt ze er bij hen op aan om nieuw te gaan leven en met al hun krachten te werken voor het heil van de wereld. Christenen zouden niet doof blijven voor deze oproep: ze zouden naar Maria gaan. En op het einde van deze brief zouden wij aan ieder van hen willen zeggen met woorden van de heilige Bernardus: “Wanneer je in gevaar bent, wanneer je angstig bent of twijfelt, denk dan aan Maria en roep tot Maria. Wanneer je haar volgt, zal je nooit verdwalen. Wanneer je tot haar bidt, zul je nooit ontmoedigd worden. Wanneer je aan haar denkt, zul je nooit op het verkeerde spoor komen. Wanneer je je hand in de hare legt, zul je niet vallen. Wanneer zij je beschermt, zul je nooit hoeven te vrezen. Wanneer zij je geleidt, zul je nooit moe worden. Met haar steun zul je altijd je doel bereiken” (Preek II over de Maagd Maria).